Lopend keer ik weer terug in de tijd, terug naar vroeger, naar mijn kindertijd. Een tijd vol geheimen, magie.
Wandelaar, pelgrim helpt een vallende fietser. Deze wordt 'liefdevol' geholpen. Of zit er iets anders achter?
Douze points
De vallende fietser
Dag 22 La Romieu - Condom 16 km
In de dorpen en de steden waar de weg naar Jacobus me doorheen leidt word ik naar het centrum, het plein en de kerk gezogen. Ik ben er nooit alleen. Ik vermoed dat alle pelgrims hetzelfde doen. Ieder keer weer vind ik daar de rugzakken tegen de kerkdeuren en zwaarbeladen fietsen tegen de eeuwenoude dikke muren.
Na een korte hete etappe lopen Hans en ik om twaalf uur Condom binnen. Onder een strakblauwe hemel komen we op het plein bij Cathédrale Saint-Pierre waar omheen, in een onvermoeibare opgewonden drukte, tientallen zwaluwen cirkelen. Wat is het iedere keer weer heerlijk om op het heetst van de dag vanuit de zinderende hitte een koele kerk in te lopen. En wat een fantastische kathedraal is dit. Het licht, deze stilte, de serene sfeer.
Wij zijn alleen als we achter in die imposante kerk in een bank schuiven en minutenlang genieten we in stilte. Hans zet een Gregoriaans lied in en zijn prachtige valse tonen vullen de kerk. Wat een akoestiek!
Krakend gaat de enorme houten buitendeur open en in een stralenkrans van fel middaglicht staat een fietspelgrim op de drempel. De deur valt met een zware klap achter hem dicht en het licht dooft.
Een fietspelgrim is meer een pelgrim van deze tijd dan de looppelgrim. Een fietspelgrim doet de Camino in weken, de loper in maanden. De kleding van de fietser is kleurijker dan van de loper en hij straalt in tegenstelling tot de loper snelheid uit. Ik blijf het iedere keer weer een raar gezicht vinden als er zo'n wielrenner in complete wielrenoutfit een kerk binnen treedt.
Deze wielpelgrim van ongeveer vijftig jaar is gestoken in een korte zwarte wielrenbroek en een fel rood-groen-geel-blauw nauwsluitend wielrenshirt wat zijn bolle buik prachtig accentueert. Met zijn aerodynamische wielrenhelm onder de arm geklemd, zijn snelle zonnebril met één poot in de hals van zijn shirt gestoken kijkt hij omhoog en hij lijkt te worden overweldigd door het fantastische licht en het gezang van Hans. Hij doet enkele stappen naar voren en zijn wielrenschoenen klikklakken op het gladde marmer. Het zijn de schoenen, niet echt voor lopen gemaakt, de zeemlap die als een luier tussen zijn benen hangt en de urenlange voorovergebogen racefietshouding die zijn eerste stappen in de kerk een stijve houterige aanblik geven. In trance, de blik omhoog gewend, ziet hij niet dat hij enkele treden naar beneden te gaan heeft. Hij struikelt en zwaaiend met zijn kleurrijke armen dondert hij voorover naar beneden. Zijn metallic paarse valhelm rolt de kerk in. Wat een akoestiek, wat een kabaal!
Hans stopt direct met zingen en het ingehouden gekerm van de fietser vervangt het gezang. Over de grond kruipend bereikt de fietser, kreunend, de eerste bank en hij hijst zich omhoog.
Ja, dat doet pijn, marmer geeft niet mee. Voorovergebogen wrijft hij zich over zijn pijnlijke ledematen.
“Even punten scoren,” fluister ik tegen Hans en ik schuif uit mijn bank het gangpad in.
“Je gaat wat?” hoor ik Hans zacht achter me vragen.
“Punten scoren.” sis ik over mijn schouder. Ik kom zo terug gebaar ik naar hem en ik schrijd naar voren, naar de gewonde fietser. Bij de bank waar zich de fietser bevindt houd ik halt. Hij heeft een schaafwond op zijn elleboog en bloed kleurt zijn lichtblauwe handschoen rood terwijl hij voorover zijn pijnlijke knieën masseert.
Ik hurk in het gangpad naast hem neer. De fietser kijkt geschrokken op.
“Ca va?” vraag ik uiterst vriendelijk en meelevend. “Oui, ca va,” kreunt hij. Hij is duidelijk onder de indruk van dit plotsklaps medeleven en begint, alsof zijn fantastische val me kon zijn ontgaan, met zijn van pijn vertrokken gezicht uitgebreid te vertellen waarom hij zo is gevallen. Hij wijst naar de lichaamsdelen die hem pijn doen. Ik knik hem bemoedigend en begripvol toe. Wat ben ik hier toch goed in, denk ik.
Vlot floep ik er uit: “Est ce que je peut aider?” waarvan ik vermoed dat het zoiets betekent als: 'Kan ik U misschien helpen?' Smekend kijkt hij me aan maar dat kan ik me ook inbeelden. “C'est tres gentile.” zegt hij dankbaar.
O, dit gaat goed denk ik, dit heb ik vaker gehoord. Samen bekijken we de schade en hij maakt me duidelijk dat zijn verwondingen wel meevallen. “Ca va bien” klinkt het niet erg overtuigd uit zijn mond. Ik sta op en leg mijn hand op zijn schouder. “Bon courage et bon Camino,” zeg ik. “Merci,’ knikt de fietser en hij is zichtbaar onder de indruk van zo veel naastenliefde.
Met een grijns op mijn gezicht schrijd ik naar achteren. “Tut,tut,tut,” hoor ik een zacht de afkeurende stem in mijn hoofd. Ik negeer het.
Bij Hans aangekomen neem ik mijn plaats in de bank weer in. “Zo, dat was dan douze points,” zeg ik voor me uit. Hans kijkt me vragend aan. “Wat?” “O, dat heb ik nog van vroeger,” leg ik Hans uit. “Als kind geloofde ik dat ik punten kreeg als ik goede dingen deed. Als ik genoeg punten verdiende zou ik in de hemel komen. Voor alles stond wel een score. Zo kreeg ik voor het troosten van de gewonde of zieke medemens twaalf punten. Mijn Engelbewaarder hield de score bij. Hij vertelde me wat ik verdiend of verloren had want dat kon natuurlijk ook. Voor èèn rotgeintje moest ik vaak wel drie goede dingen doen. Ik ben op deze reis weer helemaal terug in mijn kinderlijke roomse geloof. Duizend punten wil ik hebben als ik in Santiago aan kom. Ik zit nou op vijfhonderdtwaalf.” Hans zit van ongeloof met zijn hoofd te schudden.
“In dit geval zou ik voor het troosten twaalf punten gekregen hebben ware het niet dat hier geen sprake was van belangeloos oprecht troosten. Het ging me slechts om het scoren van de punten . Mijn Engelbewaarder zat me al op de nek voordat ik bij je terug was. Als straf kost het me vijftien punten dus in totaal heb ik vijftien min twaalf, drie punten verloren. Maar och dat maakt me niet zo veel uit, dat haal ik wel weer in.”
“Gekke man,” zegt Hans en hij schudt met zijn hoofd. “Ga je mee naar buiten want ik wil een sigaretje roken.”
De fietser is ook weer weg want ik zie hem niet meer.
Bij de deur zwaai ik handig mijn rugzak om en met de ogen knipperend stappen we het felle licht en de hitte in. Op een bankje naast de kerk, in de schaduw van een boom zit de fietser. Naast hem zit zijn eveneens kleurrijke fietspelgrimvrouw.
Hij eet een appel en doet haar uitgebreid zijn verhaal. Vervaarlijk zwaaiend met zijn armen reconstrueert hij zijn dramatische val. Zij heeft liefdevol haar hand op zijn knie.
Als hij ons in het vizier krijgt stoot hij haar aan en maakt haar met een beweging van zijn hoofd op ons attent. Dankbaar knikken ze beide als we voorbij lopen. Trots en minzaam knik ik terug. “Nogmaals minus drie punten voor zelfingenomenheid,” fluistert mijn Engelbewaarder me in mijn oor. Met een lach op mijn gezicht loop ik, over mijn schouders in twee paar dankbare fietsersogen kijkend met grote passen stevig door. Lopers kunnen ook snel zijn hoor!
“Kijk uit” schreeuwt Hans maar het is te laat. Een paaltje, in Nederland noemen we het een Amsterdammertje raakt me vol in het kruis. Even gaat het licht uit en ben ik helemaal van de wereld. Als ik mijn ogen open doe lig ik op de grond en kijk in het grote lachende gezicht van Hans.
"Douze points pour moi' zegt hij.