Op weg naar Spanje
Volgens de legende komen ’s avonds na de terechtstelling van Jacobus twee van zijn leerlingen, Athanasius en Theodorus, het lichaam ophalen. In tegenstelling tot de mannen van Herodes kunnen zij het knielende lichaam dat nog steeds met het hoofd in de handen zat wel aanraken. De leerlingen weten niet wat ze met het lichaam aanmoeten, maar God geeft hen een boot zonder roer waar ze Jacobus in leggen. Ze laten de boot te water en een engel leidt hen in zeven dagen naar de kust van Galicië.
Via de rivier Ulla komt de boot terecht in het plaatsje Padrón waar het vastloopt op een steen. Deze steen zou zich nu onder het altaar van de parochiekerk bevinden. De leerlingen gaan aan wal en leggen het lichaam van Jacobus op een witte steen die meteen transformeert in een prachtige witte sarcofaag. Nu moeten ze nog een geschikte begraafplaats vinden voor Jacobus.
Koningin Lupa
De leerlingen trekken een eindje landinwaarts waar ze bij een kasteel aankomen. Het kasteel is bewoond door koningin Lupa, een valse vrouw, die niet op het lichaam van de apostel zit te wachten. Ze stuurt de leerlingen door naar de koning, die als zeer wreed bekend staat. Als de leerlingen bij de koning aankomen, worden ze door hem zonder pardon in de kerkers gegooid. Als de vorst aan tafel zit, komt een engel de leerlingen uit de kerkers bevrijden. Dit gaat helaas niet onopgemerkt en de wachters slaan alarm. Al snel worden ze op de hielen gezeten door een groep soldaten van de koning. Met de hulp van God, die een brug laat instorten, weten de leerlingen te ontsnappen aan de soldaten. Zij storten met brug en al het ravijn in. Hoewel de koning onder de indruk is, is hij ook een beetje bang voor de macht van de vreemdelingen. Toch laat hij zich door hen bekeren en geeft hij toestemming om het lichaam van Jacobus te begraven.
Een vuurspuwende draak en wilde stieren getemd
Koningin Lupa is geheel niet onder de indruk van het voorval en wil zich nog niet gewonnen geven. Listig als zij is, stuurt ze de leerlingen naar haar ossen die in de bergen grazen. Ze mogen de ossen gebruiken om de sarcofaag te vervoeren. De plaats waar de ossen hen brengen, zou de begraafplaats worden. Lupa laat het echter na om te zeggen dat de ossen niet tam zijn maar wilde stieren. Ze hoopt dat de mannen omkomen op het moment dat ze de stieren proberen te vangen. De leerlingen trekken nietsvermoedend de bergen in en komen al snel een vuurspuwende draak tegen. Ze maken de draak onschadelijk met een enkel kruisteken. Hierdoor stort de draak neer. Nu hebben de leerlingen de kwade opzet van Lupa door. Bij de wilde stieren aangekomen, maken ze wederom een kruisteken. De stieren worden ogenblikkelijk zo mak als lammetjes. Ze laten zich voor de kar spannen waarop de sarcofaag van Jacobus ligt. Zo lopen ze zonder de stieren te mennen terug naar het kasteel van koningin Lupa.
Jacobus laatste rustplaats
Eindelijk overtuigt staat Lupa haar kasteel af als laatste rustplaats voor Jacobus. Ze bekeert zich en laat het kasteel verbouwen tot kerk. De leerlingen blijven tot hun dood bij het graf waken en worden in twee sarcofagen bijgezet. Tijdens de vervolgingen van keizer Diocletianus (ca. 236-316) wordt de christelijke gemeente die rond het graf is ontstaan verjaagd. Het gebied wordt veroverd door barbaarse volken. De kerk vervalt tot puin en raakt overwoekerd door struikgewas. De drie graftomben verdwijnen in de vergetelheid.