Een ‘vrouw in het ambt’ is tegenwoordig in de meeste protestante kerkgenootschappen
heel gewoon. Toch is het nog
maar een eeuw geleden dat de eerste vrouw predikant wordt. Anne Zernike is pas vijftien jaar oud als ze haar ouders vertelt dat ze dominee wil worden. Nooit hadden haar ouders verwacht dat ze dit ook werkelijk zou bereiken. Op 5 november 1911 treedt ze aan in de doopsgezinde gemeente in het Friese dorp Bovenknijpe.
Als zeer vrijzinnige predikante voelt ze zich vaak onbegrepen bij de doopsgezinden. Meer vrijheid vindt ze bij de Nederlandse Protestantenbond waar ze na het overlijden van haar man Jan Mankes in dienst treedt.
Hoewel het bijzonder is dat ze als eerste vrouw op de kansel staat, vindt Anne dit zelf niet erg belangrijk. Het gaat volgens haar om de inhoud. Bij haar intrede drukt ze de spreker op het hart geen aandacht te besteden aan het feit dat ze de eerste vrouwelijke predikant is. Ondanks dat ze zelf doet voorkomen dat ze als predikante volledig wordt geaccepteerd, zijn er veel
mensen die het niet gepast
vinden. Wekelijks valt er wel een briefje op haar deurmat,
waarin de jonge predikante leest dat ze niet op de kansel hoort.
In 'Een vrouw in het wondere ambt' beschrijft Anne haar herinneringen als predikante.
Hierin vertelt ze dat van haar verwacht wordt tijdens een begrafenis een dichte zwarte sluier te dragen. Het is immers niet gepast dat een vrouw ‘bloot achter een liek’ aangaat. Anne houdt echter een pleidooi waarvoor iedereen zwicht. Ze gaat niet als vrouw maar als predikant mee en loopt dus voor de mannen uit op grote afstand van de vrouwen en zonder sluier.
Ondanks de kritiek trekt Anne volle kerken. Ze gelooft in gelijke kansen voor iedereen. Door haar preken en haar
grote betrokkenheid laat ze zien dat vrouwen, net als mannen, thuishoren op de kansel. π BS