De eerste ervaring
De eerste ervaring was in mijn afstudeerjaar aan het eind van een excursieweek. Het laatste bezoek was bij een bedrijf in Delft. Het idee kwam toen bij me op om niet met de groep mee terug te reizen naar Groningen, maar om in Delft te blijven om Albert K. eens op te zoeken die daar studeerde. Ik liep aan het eind van de middag langs de gracht, richting zijn kamer, hoopte ik. Opeens fietste iemand voorbij die verbaasd keek, stopte en vroeg wat ik daar deed. ‘Jou opzoeken’, zei ik. Toen vertelde Albert dat hij eigenlijk helemaal niet van plan was geweest om op dat moment daar te zijn, omdat hij op een receptie van iemand was. Daar kreeg hij plotseling de ‘ingeving’ om naar huis te gaan.
De tweede ervaring
Na mijn afstuderen ging ik twee maanden door Canada toeren, te beginnen met een groot congres in Toronto, waar mijn vakgroepsbaas en studiebegeleider ook wat te melden hadden. Op dat congres met negenduizend deelnemers liep ik mijn oud-studiegenoot Albert H. tegen het lijf, ondanks dat hij in een andersoortig onderzoek zat. Hij was sneller en via meer theoretisch-chemische vakken afgestudeerd en ik was hem uit het oog verloren. Toen hij vertelde dat hij aan de Universiteit van Edmonton werkte, zei ik dat ik in die stad zou komen om familie te bezoeken. Hij nodigde me uit om langs te komen en een maand later logeerde ik bij hem en zijn vriendin. Terug in Nederland verhuisde ik gelijk van Groningen naar Utrecht.
Rond de kerstdagen wilde ik mijn nichtje van een jaar oud wel weer eens zien en fietste ik vanuit mijn ouderlijk huis naar Groningen. Tijd en afstand speelde geen rol, dus besloot ik een alternatieve route te nemen vanaf het punt na de spoorwegovergang bij de Rijksdienstgebouwen en wilde rechtdoor rijden. Halverwege het kruispunt trok er iets aan mijn linkerarm zonder dat er iemand in de buurt was. De fiets stuurde naar links, maar aangezien ik deze keer besloten had om rechtdoor te gaan, maakte ik een volledig rondje op het kruispunt. De kracht bleef echter aanwezig en toen dacht ik ‘vooruit, dan maar linksaf, het maakt ook eigenlijk niets uit, komen doe ik er toch wel’. Een paar honderd meter verderop bij de St. Joriskerk moest ik afslaan, maar gescheiden door het middenplantsoen kon je de andere rijrichting zien. Ik ontwaarde daar twee bekende gezichten uit Edmonton! Albert H. liet zijn vriendin Groningen zien. Ze waren de kerstdagen over in Haren bij zijn ouders.
Conclusie
Het wonder in deze gebeurtenissen in de zin van een redding, genezing of een grote liefde ontmoeten is er niet. Mijn persoonlijke gevoel over toevalligheid of (onbewuste) gerichtheid is sindsdien fundamenteel anders geworden, zeker ten aanzien van mijn vak Evolutiebiologie. Mijn wetenschappelijke instelling is principieel anti-dogmatisch geworden, wat niet hetzelfde is als niet-kritisch. Ik heb oog gekregen voor bestaan, en dus eigenlijk ‘niet echt waar zijn’ volgens een groot deel van de mensen die zich wetenschapper noemen. En in die zin heb ik in mijn biologische carrière enkele experimenten tot een bevredigend einde gebracht ondanks scepsis van collega’s. Misschien is dat geestelijke redding te noemen.
*De namen in dit verhaal zijn op verzoek veranderd
Wonderen bestaan
De geschiedenissen blijven hetzelfde, maar toen ik ze had opgeschreven, viel het me pas op dat er nog een wonderlijker dubbelheid in zat. Beide keren betrof het een Albert. De eerste kende ik vanaf de kleuterschool, de tweede was een jaargenoot aan de universiteit. Allebei waren het vroegere plaatsgenoten, hoewel ik dat van de tweede Albert* pas later wist. Ook de achternamen waren enigszins verwant. Beide voorvallen vonden plaats ver buiten mijn toenmalige woonplaatsen.