In de Republiek wijzen sommige predikanten de slavenhandel af, zoals Gisbertus Voetius. Maar over het algemeen accepteren gereformeerden deze en vinden zij daarvoor rechtvaardigingen in de Bijbel. Predikanten vinden de verspreiding van het christelijk geloof onder de tot slaafgemaakten vaak belangrijker dan hun vrijlating. Omdat men vindt dat christenen niet als slaaf mogen worden gehouden, houden veel plantage-eigenaren dit tegen. Bekeerde, gedoopte slaafgemaakten krijgen meestal niet de vrijheid.
In de negentiende eeuw wordt de roep om afschaffing van de slavernij steeds luider. In tegenstelling tot Engeland waar een brede protestantse volksbeweging op gang komt, zijn het in Nederland slechts enkelingen, met name vanuit de protestantse vernieuwingsbeweging het Reveil, die zich inzetten voor afschaffing. Nederland beëindigt als een van de laatste Europese landen in 1863 de slavernij.