In Vaylats, bij de filles de Jesus, wordt de grote oude houten deur van het enorme kloostercomplex open gedaan door een piepklein stokoud zustertje. Het klooster is uit de negentiende eeuw, ooit zaten hier zeshonderd nonnen. Op dit moment verblijven er nog een tiental nonnen en het complex is helaas in verval. Ik krijg een eigen kamer toegewezen. Een echte antieke zusterkamer. Alsof er in honderd jaar niets veranderd is. De inrichting lijkt me al die tijd hetzelfde gebleven. Een hoog houten, voor mij veel te klein, eenpersoonsbed. Een lessenaar met stoel en een grote oude kist waarin de weinige persoonlijke dingen van de non zaten. Fantastisch. Maar hoe moet ik slapen vannacht. Met opgetrokken benen?
Om kwart over zes wordt een bescheiden maaltijd geserveerd in een gastenkamer. Ik had gehoopt dat ik samen met de zusters de maaltijd zou gebruiken maar alleen de hoofdzuster, druk in een voor mij nauwelijks te volgen gesprek, is bij deze maaltijd aanwezig. ‘O ma Pied’, de oude man die ik gisteren ontmoette in de gite en die een half uur alleen maar 'O ma Pied' uitstootte toen hij zich bij binnenkomst neer liet ploffen op een stoel, die het hoogste woord voert en ik zijn de enige mannelijke aanwezigen. Er zijn nog vier vrouwlijke gasten maar het is me niet duidelijk of zij allemaal de Camino lopen.
Marie-Louise, de vrouw tegenover me, ik schat haar ongeveer vijfendertig, is gekleed in een felblauwe joggingbroek en rode fleecetrui. Zij loopt met krukken. Haar rechtervoet zit in het verband. Ze vertelt, over de tafel hangend om boven het harde praten van ‘O ma Pied’ uit te komen, dat zij reeds een week bij de zusters verblijft in verband met een blessure. Zij heeft veel pijn aan haar enkel en kan nauwelijks lopen. Ondanks de rust en de medicijnen die zij van een plaatselijke arts voorgeschreven heeft gekregen verbetert haar blessure niet. Onduidelijk is wat de blessure inhoudt. Slijtage, ontsteking? Ook de arts die zij bezocht heeft wist haar niet te vertellen wat haar mankeerde. Ze begrijpt er helemaal niets van.
Meer dan achthonderd kilometer, ze komt uit Noord-Frankrijk, heeft zij ongetraind zonder problemen gelopen en plotsklaps was er dan deze blessure. Ze vraagt zich af wat ze moet doen. Zich verbijten en met behulp van pijnstillers door lopen of opgeven en naar huis gaan om daar eventueel met medische ondersteuning te herstellen? Ze vindt het moeilijk om op te geven en als ze dit zegt biggelen de tranen haar over de wangen. Ik probeer haar te troosten met een grap.
“Misschien,” vertel ik haar in mijn beste Frans, “is dit een teken van God. Wil hij dat jij hier blijft en non wordt om hem te dienen.”
Ik lach om mijn vondst maar de lach trekt snel van mijn gezicht als ik in het betraande gelaat van mijn overbuurvrouw kijk. De hoofdzuster die naast haar zit, slaat liefdevol een arm om haar heen zonder haar gesprek met ‘O ma Pied’ te onderbreken. Dit warme gebaar zorgt voor een stortvloed aan tranen.
Na het eten slenter ik door het klooster en het boerengehucht. Het is er grauw. Geen enkele franje of versiering. Een dorp dat is getekend door de hardheid van het boerenleven.
Wel is het hier heerlijk rustig. Slechts het kwetteren van een zwerm mussen, het loeien van koeien en het blaffen van een hond in de verte verbreekt de stilte.