Niet naar Santiago en weer terug

La Grande Randonnée

Deel van een ongewoon reisverslag over een voetreis van Nederland naar de Pyreneeën en weer terug naar Nederland. De reis wordt in het licht van de geschiedenis van Europa verteld met de kruistochten en de vorming van het moderne Europa als scharnierpunten. Dit is mijn geschiedenis van Santiago.

St Jacques in Notre Dame en Vaux in Chalons-en-Champagne

Intermezzo - Saint-Jacques

Wie is nu eigenlijk die Saint-Jacques, de heilige Jacobus, waar zoveel mensen achteraan lopen. Naar toe lopen. Zoals alle heiligenverhalen is het een brij van waarheid en leugen. De ontwarring is moeilijk.
Het verhaal is het resultaat van de vermenging van Kerk en staat. Van wereldlijke wensen en goddelijke verlangens. Van seculiere integriteit en religieuze vervorming.

Dit alles leidend tot de leugen.

Jacobus en zijn jongere broer Johannes waren de zonen van de Galileïsche visser Zebedeus. Ze werden door Christus als apostelen aangeworven. Christus gaf hen de naam Zonen van de donder (Mar. 3,7-19). Die naam ontleenden ze aan het verhaal waarin ze samen met Jezus op weg gingen naar Jeruzalem. Toen de broers in een Samaritaans dorp geen onderdak kregen, stelden ze de Meester voor om 'het vuur uit de hemel over die ongastvrije mensen te doen neerdalen' (Luc. 9,51-56). Beide broers kregen het ook aan de stok met de overige tien apostelen, toen hun moeder, Maria-Salomas, voor hen de beste plaats opeiste in het komende rijk van de Messias. In het apostelcollege vormden ze met Petrus een bevoorrecht groepje.

Ze mochten aanwezig zijn bij de verheerlijking van Jezus op de berg Thabor en ze waren ook getuige van Jezus' doodsangst in de Hof der Olijven.
Na de Hemelvaart van Jezus verbleef Jacobus met de overige apostelen en discipelen te Jeruzalem. Hij schijnt, evenals de andere apostelen, in de stad te zijn gebleven tijdens de eerste vervolgingen in Jeruzalem tegen de Kerk. Waarschijnlijk verkondigde hij, zoals een apocriefe bron vermeldt, de Blijde Boodschap in Judea en Samaria. Herodes Agrippa liet een aantal leden van de Kerk opsluiten, waarbij hij Jacobus veroordeelde tot de doodstraf met het zwaard, in het jaar 43 of 44. Jacobus werd dus onder de apostelen de allereerste martelaar voor de Heer. Hij moet op het ogenblik van zijn terechtstelling een man van middelbare leeftijd zijn geweest en zo wordt hij ook hij het meest afgebeeld in de iconografie.


Tot hier is er nog geen sprake van een relatie tussen de apostel Jacobus en Spanje. Dit gegeven verschijnt voor de eerste keer in de 7e eeuw in een Latijnse versie van de apostelgeschiedenis Breviarium Apostolorum: deze [Jacobus] heeft gepredikt in het westen van Spanje; hij kwam om door het zwaard van Herodes en werd begraven in Achaia marmorica. Deze laatste benaming wordt in de latere legendevorming Arc marmorica. Het is een toponymische term die verband houdt met de aanwezigheid van een antiek grafveld. Dit was de aanleiding tot het opsporen van het graf van de apostel op een oud Romeins kerkhof, gelegen op de plaats die later Compostela werd genoemd. Het bericht van de prediking van Jacobus in het westen van het Iberische schiereiland, is in Spanje bekend vanaf de 8e eeuw. Dit is af te lezen aan een liturgische hymne, in Noordwest-Spanje opgesteld door de monnik Beatus van Liebana.


De hymne, ter ere van koning Mauregatus van Asturië (783-788), leert meer over de datering en houdt ook een zekere mate van associatie in van Jacobus met de strijd tegen de oprukkende islam. In deze hymne wordt de apostel tutor, de beschermer, en patronus vernulus, hulpvaardig beschermheer, van Spanje genoemd. Deze twee elementen zullen in de latere Jacobustraditie nadrukkelijk terugkomen.


De jonge Asturische Kerk greep deze legendarische versie met beide handen aan in tijden van verdediging tegen het adoptianisme en tegen de islam, die haar dreigde te verstikken. De Asturische Kerk kon op die manier haar oorsprong verbinden aan een apostel van Christus. Hierbij werkten andere grote kerken, zoals die van Rome en Alexandrië inspirerend. De weg was vrij tot het herontdekken van het vermeende graf van Jacobus in Galicië.
De meest waarschijnlijke begraafplaats van Jacobus Major is de Olijfberg. Dit merkte Antoninus van Piacenza op, toen hij rond 570 rondreisde in het Heilig Land. Ook in een vroeg 8e eeuwse tekst uit het Noord-Italiaanse klooster Nonantola, wordt de Olijfberg als begraafplaats van Jacobus Major genoemd. Een eeuw later, toen Ado van Vienne (± 804-875) zijn kroniek schreef, twijfelde hij evenmin. Maar de legende ging in Spanje een eigen leven leiden.
Over de ontdekking van Jacobus' graf in Spanje worden we ingelicht via de Concordia de Antealtares (1077) en de Historia Compostelana (begin 12e eeuw). Een kluizenaar, Pelagius, werd in een droom verwittigd van de plaats waar zich de stoffelijke resten van de apostel bevonden. Bisschop Theodomirus van Iria Flavia, gaf opdracht (813-818) de oude Romeinse begraafplaats te Compostela te onderzoeken. Men ontdekte in een Romeins mausoleum het lichaam van de apostel. De vindplaats werd aangewezen door een schitterende ster en dat was de aanleiding tot de benaming campus stellae, later als etymologische verklaring gebruikt voor de naam Compostela, sinds 1056 in gebruik.


De vondst van Jacobus' graf gaat in de Compostelaanse traditie door als de herontdekking van een graf. Men was na twee eeuwen verwaarlozing de precieze locatie kwijtgeraakt. Op zijn graf werd een stenen altaar gebouwd en een eerste kerk opgericht door de Asturische vorst Alfons II. In de tweede helft van de 9e eeuw werd de kerk door Alfons III vervangen door een groter complex, bestaande uit drie kerken. In 997 werd het vernietigd door de strafexpedities van de Moorse kalief Al Mansur. Deze expedities waren gericht tegen de grote religieuze centra van León en Castilië en de heiligdommen van Santiago de Compostela en van San Millán de la Cogolla.
Ze vormden een grote identiteitsuiting van een andere, niet Arabische, niet moslim groep. En dus vormden ze een bedreiging. Zoals ook de westerse Kerk zelf andere uitingen als bedreiging zag.
Gelijktijdig met de ontdekking van zijn graf ontwikkelde zich in Spanje het geloof aan de overbrenging of translatio van het lichaam van de apostel naar Galicië.
Het verhaal is opgenomen in het derde boek van het Liber Sancti Jacobi, de Codex Calixtinus. Dit boek is gewijd aan de evangelisatie van Spanje door Jacobus en voor het grootste deel ook aan de overbrenging van zijn lichaam naar Galicië, de Translatio Sancti Jacobi. Men behandelt de hele hagiografie van Jacobus. Zijn vita - het leven van de Heilige, inventio - de terugvinding, elevatio - de verheffing, translatio - de overbrenging en miracula - de mirakelen.


Deze Jacobusoverlevering kwam niet alleen terecht in het Boek van Sint-Jacobus, maar eveneens in enkele liturgische geschriften met enkele variaties. Zoals bij Honorius van Autun (d. 1152) en Johannes Beleth (d. 1182) en in het Speculum historiale van Vincentius van Beauvais (± 1190- ± 1264). Uit dit Speculum historiale werd het verhaal rond 1285 overgenomen door Jacob van Maerlant (± 1235 - 1300) in zijn Spiegel historiael, waardoor de Jacobuslegende ook in de Nederlanden bekend werd. Via Johannes Beleth kwam het terecht in de Legenda aurea van Jacobus van Voragine (± 1228 - 1298), één van de meest gelezen en vertaalde werken van de Middeleeuwen.
Zo kwam stap voor stap de overlevering tot stand dat Jacobus Major, broer van Johannes, zoon van Zebedeus, na de eerste Pinksteren het christendom heeft gepredikt in Spanje. Hij keerde terug naar Jeruzalem waar hij werd onthoofd. Tenslotte brachten zijn leerlingen zijn lichaam naar Galicië, waar hij werd begraven.

Wat dus niet waar is.

Maar wat door velen nog steeds wordt geloofd.

Sinds de ontdekking in ongeveer 817 van het graf van Sint-Jacobus, ontwikkelden zich diverse routes voor pelgrims richting Compostela. Het is moeilijk na te gaan wanneer juist de eerste pelgrims toestroomden op de plaats van Jacobus' graf. Het is niet eenvoudig een chronologisch overzicht te geven van de bedevaarten naar Santiago. Informatie van de eerste bedevaarten is er vanaf de 10e eeuw.
De eerste buitenlandse pelgrim die uit de bronnen bekend is, is Godescalc, bisschop van Le Puy. Slechts indirect is er in de documenten van het klooster van San Martin de Albelda in Rioja, dat hij bezocht op zijn terugreis, een aanwijzing te vinden van Godescalcs reis. Zijn bezoek aan Compostela is circa 950 te situeren.
Enkele jaren later, circa 959, bezocht abt Caesarius van Montserrat Compostela. Via het apostolische gezag van de kerk van Sint-Jacobus, wilde hij de Tarragonese kerk in eer herstellen. Hieruit blijkt dat het bisdom Iria Flavia langzaamaan een apostolische status verwierf en dat ook buitenstaanders, als Caesarius, dit aanvaardden. De bisschoppen van Iria Flavia kenden zich de status toe van 'bisschop van de apostolische stoel', net als de pausen van Rome. De pausen hadden hier moeite mee. Het zat niet lekker tussen Rome en Compostela.
Van een derde pelgrim, Raimond van Rouergue, weten we dat hij in 961 als pelgrim op weg naar Compostela vermoord werd.
Om de tocht naar Compostela te vergemakkelijken werden verschillende pelgrimshuizen langs de reisweg opgericht. Pelgrims gingen op bedevaart voor individuele devotie, omdat ze gedelegeerd waren, gezonden door vrome gemeenschappen of een stad, of als strafrechtelijke boete. Pelgrimstochten in het algemeen, zijn een bijzonder verschijnsel van uiterlijke geloofsbeleving. In de middeleeuwse christelijke wereld, maar ook in andere religies.
De roofoverval van Al Mansur in 997 op Compostela vernielde kerk en stad. De volgende jaren waren moeilijk voor het bedevaartswezen. Verder waren er de plunderexpedities van de Noormannen langs de Galicische kusten, waar ze o.a. de stad Túy vernielden.


Rond 1050 organiseerde bisschop Cresconius de verdediging langs de zeekant van Compostela. Een grote muur werd gebouwd, evenals het kasteel Honesto. Toch bleef het maar pover als verdediging tegen de invasies vanuit de Atlantische Oceaan. De Vikingen waren goed vertegenwoordigd in christelijk Europa en ze noemden Galicië vanaf het einde van de 11e eeuw Jacobsland. Bisschop Cresconius liet als bescherming twee torens bouwen net voor de heropgebouwde kerk van Compostela. De torens zouden later worden afgebroken bij de bouw van de nieuwe en definitieve romaanse basiliek. Cresconius werd geëxcommuniceerd door het concilie van Reims in 1049. De pausen hebben altijd gevonden dat de titel 'apostolisch' alleen mag worden gebruikt door de opvolgers van de heilige Petrus. Deze excommunicatie belette Cresconius' opvolger Godestus niet de titel 'bisschop van de apostolische stoel' te gebruiken.
In de loop van de 11e eeuw kregen de Jacobuslegende en Jacobusverering hun definitieve vorm en betekenis. In de tweede helft van de 11e eeuw groeide het aantal pelgrims aanzienlijk. Compostela nam een steeds arrogantere houding aan van verzet tegenover Rome. De pausen vreesden dat, net zoals de Roomse kerk dankzij de apostel Petrus de andere kerken leidde en overheerste, nu de kerk van Sint-Jacobus dankzij zijn apostel hetzelfde wilde doen ten aanzien van de andere westerse kerken. Rome is gesust als, tegen het einde van de 11e eeuw, de Cluniacenzer Dalmatius de stoel van Compostela bezet. Op dat moment is de lijn Rome, Cluny en Santiago geheel in handen van Cluny. Het is het toppunt van haar macht. Op het concilie van Clermont-Ferrand in 1095 aanvaardt paus Urbanus II (ook van Cluny) de verplaatsing van het bisdom Iria Flavia naar Compostela.
Na de heropbouw van de kerk van Compostela, kende het bedevaartswezen succes en groeide uit tot een internationaal verschijnsel dat alle andere Europese bedevaarten overschaduwde. Men vereerde immers in Compostela het lichaam van de enige in het westen begraven apostel. Aangezien dat graf aan het einde van de wereld (Finistère) lag, werden de vrome drijfveren om op bedevaart te gaan nog eens versterkt door de verleiding van het avontuurlijke.


Het succes van Santiago de Compostela blijkt uit het feit dat belangrijke personen als Willem V, hertog van Aquitanië, het ene jaar Rome, het andere jaar Compostela verkozen tot reisdoel van hun jaarlijkse bedevaarten.
Compostela zou HET belangrijke Europese bedevaartsoord worden, gelijkwaardig aan Jeruzalem en Rome. Compostela groeide uit tot een groot commercieel centrum van aanzienlijk belang en omvang. Dat had de stad louter te danken aan het pelgrimswezen.


Vanaf het midden van de 11e eeuw verlaat de Sint-Jacobustraditie en de Compostela-bedevaart de beperkte sfeer van de Spaanse Mozarabische Kerk en opent zich voor het christelijke Europa. Verschillende factoren zijn hierop van invloed geweest. De grote Spaanse vorsten, waaronder Alfons VI (1072-1109); het tot stand komen van het definitieve tracé van de camino francès, de grote weg die door Frankrijk en Noord-Spanje naar Compostela leidde ; het invoeren van de Roomse liturgie (1080), die de oude Mozarabische ritus verving; de vestiging van Franse koop- en handwerklieden met hun kolonies in de steden langs de bedevaartsroutes; en in de laatste decennia van de 11e eeuw, de aansluiting bij de grote Frans-romaanse bouwstijl van het christelijke westen. Om kort te gaan, de invloed van de monniken van Cluny bij de organisatie van de bedevaartsweg.
Het fenomeen Compostela krijgt een meer Europees karakter, terwijl ook de stad zelf aan belang wint. De bisschoppelijke zetel van Iria Flavia wordt naar Compostela overgebracht. Dankzij de giften van de steeds talrijkere bedevaarders en van de monarch Alfons VI, begint bisschop Diego Peláez in 1075 de bouw van een nieuwe en grootse bedevaartsbasiliek, door Franse bouwmeesters en in romaanse stijl opgericht. Bisschop, later aartsbisschop, Diego Gelmírez, oud-monnik van Cluny, voltooit dit werk in de loop van de 12e eeuw. Hij krijgt de eer toegewezen de man te zijn die Compostela en de Jacobeïsche bedevaart haar hoogste bloei bezorgde. Compostela werd onder hem een tweede Rome en de bedevaart naar Sint-Jacobus' graf groeide uit tot een internationaal fenomeen. Voor de iconografie van de apostel is dit succes van de bedevaart naar zijn graf belangrijk. De Jacobus apostolus wordt de Jacobus peregrinus.


Het is goed even naar Cluny te kijken, omdat Cluny een specifieke relatie had tot Spanje en het bedevaartswezen naar Santiago de Compostela. Bisschop Diego Gelmírez was politiek gericht op Rome en op haar steunpunt in Frankrijk, de abdij van Cluny. Cluny was op dat ogenblik, volgens de Historia Compostelana 'het hoofd en de hoofdstad van de hele monastieke religie'. De voorganger van Diego Gelmírez, Dalmatius, was Cluniacenzer monnik. Dankzij Dalmatius verkreeg de verplaatsing van de bisschopszetel van Iria Flavia naar Compostela de officiële erkenning door paus Urbanus II, een cluniacenzer paus, op het concilie van Clermont-Ferrand in 1095. Bisschop Diego Gelmírez verkreeg in 1104 het gebruik van het pallium, een witte wollen band als ereteken, en in 1120 promoveerde paus Calixtus II, een cluniacenzer paus, Compostela tot aartsbisdom, op aanvraag van abt Pons de Meigueil van Cluny.


Cluny had een belangrijke invloed op religieus vlak. Het had de aspiratie Spanje te saneren dat door de Saracenen bedreigd werd. Cluny zou een religieus netwerk uitbouwen, van Bourgondië tot Santiago. De religieuze missie kreeg een onderbouwing op politiek vlak. Werd politiek. De Cluniacensische abten haalden contacten aan met de politiek leiders van de 11e en 12e eeuw en op initiatief van de Spaanse soevereinen werd Cluny aangehaald. Omstreeks 1032 zond Sanchez de Grote van Navarra Paternus naar Cluny om daar hulp te vragen. Bij zijn terugkeer in Spanje hervormde Paternus de abdijen van San Juan de la Peña en Leyre, die zich aan het begin van de camino bevinden. Sanchez' drie zonen, Garcia van Navarra, Ramirez en Ferdinand, onderhielden het contact met Cluny. Alfons VI van Castilië zond de monnik Robert uit om op zijn beurt Sahagun te reformeren naar Cluniacensische regel. In ruil schonk hij Cluny financiële middelen om de kerk Cluny III te kunnen bouwen. Om de spirituele alliantie te versterken huwde Constance, de nicht van abt Hugues de Semur van Cluny en dochter van de Bourgondische hertog, Alphonso VI van Castilië rond 1079.
Cluny oriënteerde sterk op de politiek en toekomst van Spanje, door middel van raadgevingen die de Cluniacensische monniken in Spanje aan de Spaanse prinsen gaven en ook door de goede relaties te onderhouden tussen Frankrijk en Spanje. Cluny beschouwde de instelling van de bedevaart als een manier om een bolwerk te creëren tegen de Moren.
Gelijktijdig met de bouw van de basiliek te Compostela, komt in de 12e eeuw ook een schriftelijke documentatie tot stand. Het Boek van Jacobus (Codex Calixtinus) en de Historia Compostelana. Beiden zijn geconcipieerd door Diego Gelmírez.


De Historia Compostelana is door Diego Gelmírez opgevat als een rechtvaardiging en uitleg van de gebeurtenissen uit de geschiedenis van zijn bisdom. Het is geschreven in de periode 1107 tot 1139. Vanaf 1120 werd Compostela de zetel van het aartsbisdom. Deze Historia begint bij de oorsprong van de verering van Jacobus en de vroege geschiedenis van de zetel van Iria. Vanaf de 13e eeuw kreeg het meer prestige toegemeten als historische bron over de zetel van Compostela.


Het Boek van Sint-Jacobus, ook bekend als het Liber Sancti Jacobi of Codex Calixtinus, is het literaire monument voor Jacobus en het hoogtepunt in de Jacobus-literatuur. Volgens M.C. Diaz y Diaz was het oorspronkelijk bedoeld als een propagandawerk voor de verering van Jacobus en voor de bedevaart. Het dateert uit het begin van de 12e eeuw en werd met meer ambitie bijgewerkt in het midden van dezelfde eeuw. De Codex Calixtinus is een bedevaartgids, de eerste, toegeschreven aan Aimery Picaud van Parthenay-le-Vieux. In deze gids staan de wegen naar het bedevaartsoord en ook de basiliek van deze stad beschreven. In de Codex neemt het Boek van Jacobus uiteindelijk een andere vorm aan. Het overgrote gedeelte bestaat uit preken en liturgische teksten die betrekking hebben op de apostel. Hier wordt Jacobus voorgesteld als ridder van Christus. Het omvat het Boek van Wonderen, teksten over de Jacobus-traditie waar hij de beschermheilige is van de pelgrims, en de Gids voor de pelgrim, het eerste uitgewerkte reisboek naar Compostela.


Later, tussen 1140 en 1150, werd de Kroniek van de Pseudo-Turpijn toegevoegd waarin vooral de rol van Karel de Grote wordt belicht. Deze Kroniek koppelt de legende van Karel de Grote en Roeland aan de Jacobeïsche cyclus. Binnen het Asturische koninkrijk nam de Jacobusverering snel een specifieke vorm aan. De voorstelling van apostel en 'mensenvisser' evolueerde naar een beeld van ridder van Christus. Verhalen ontwikkelden zich hoe Jacobus op zijn witte paard aan gevechten tegen de moslims deelnam, maar weergave hiervan vinden we niet in andere teksten uit die tijd. Omstreeks 840, de slag bij Clavijo. Jacobus als schitterend ridder op zijn wit paard, bezorgde het christelijke leger de overwinning op de moslims. Santiago Matamoros was geboren, Jacobus de Morendoder.


Naast de internationalisering van de Sint-Jacobus figuur als apostel-peregrinus, ontwikkelt zich dus ook het beeld van de apostel-strenuissimus miles, de apostel-dappere krijger en voorvechter van de Spaanse christenheid tegen de Moren, de Matamoros. Jacobus krijgt zo zijn religieuze betekenis en een politieke. Door dergelijke verhalen werd Jacobus de beschermheilige van de Reconquista.
Deze teksten hadden natuurlijk geen rechtstreekse invloed op de gewone man. Zij waren analfabeten. De invloed is indirect van aard. Door de legitimatie van de legende, brengt men de bedevaarttraditie op gang en gaan de geestelijken het zelf ook geloven. De burger wordt beïnvloed via de monniken en de parochiepriester. Via de preekstoel.


De leugen wordt waarheid. Propaganda.
Dankzij de legendarische aanwezigheid van de stoffelijke resten van de apostel was Noordwest-Spanje van Saraceense verovering gevrijwaard gebleven. Het is dus logisch dat Jacobus werd gezien als de beschermheilige bij uitstek van het Latijns-christelijke Spanje. Daarom ook werd hij later de geestelijke schutspatroon van de Reconquista, de christelijke herovering van Spanje op de islam en ook de expansie in Latijns-Amerika. Door de hulp en het militaire beschermheerschap van een en dezelfde heilige werd de strijd tegen de Moren en de indianen gelegitimeerd.
Jacobus was niet alleen de schutspatroon van Galicië, maar van heel Spanje. Dat patronaat steunde het prestige van het koningschap van Asturië, Galicië, León en later Castilië tegenover de rivaliserende pretenties van Navarra en Aragon. Zo namen de Asturische vorsten met de identificatie van de Reconquista met Jacobus hun interne en externe rivalen de wind uit de zeilen. Nu konden ze hun optreden tegen de islam in Spanje rechtvaardigen.
Jacobus werd een Spaans nationaliserend verschijnsel. Sint-Jacobus wordt de patroon van Spanje, Patrono de las Españas.


Joseph Bédier verklaarde de ongelofelijke opgang van de bedevaart naar Santiago de Compostela als het resultaat van de propaganda uitgaande van de abdij van Cluny. Het Boek van Sint-Jacobus maakt volgens Bédier deel uit van deze propaganda.
De bedevaart naar Santiago de Compostela wordt de protagonist voor de romanisering en Europese integratie van het Iberische schiereiland genoemd. De bedevaartsroute diende als verkeersweg waarlangs personen en gedachtestromingen circuleerden.
Dankzij de grote dichtheid van trefpunten en kloosters binnen dit netwerk van pelgrimroutes, is het waarschijnlijk dat de routes naar Compostela zich uitstekend leenden tot propagandakanaal om anti-Moorse ideeën te gaan verspreiden. Als je hierop doordenkt lijkt het onaanvechtbaar dat de abten van Cluny daar een grote rol in hebben gespeeld. Of de propaganda nu daadwerkelijk in Cluny is vervaardigd, is dan niet meer interessant. De invloed is helder. En veel gegadigden zullen er in de omgeving verder niet zijn geweest.

Het is het verhaal van een volgeling van Christus. Vervormd door de tijd, Kerk en staat. Gebruikt door de tijd, Kerk en staat. Geloofd door onwetenden en geweten door heersenden.

Het is het verhaal van propaganda.

Saint-Jacques is gemaakt van en voor de politiek tegen de islam.

Saint-Jacques is gerelateerd aan kruistochten, moord en doodslag.

Einde Intermezzo

Alle rechten voorbehouden