De in 1572 overleden domproost Cornelis van Mierop had in zijn testament bepaald dat er elf armenwoningen gebouwd moesten worden. Dit besluit werd na de Reformatie uitgevoerd.
In het stadsarchief van Utrecht vinden we de geschiedenis van de nalatenschap van Cornelis van Mierop terug. Van Mierop had al zijn goederen, waaronder zijn huis aan de Kromme Nieuwegracht en 12 godskameren, vermaakt ten behoeve van twaalf arme lieden.
Het burgerweeshuis kreeg het geld om het testament uit te voeren en liet dertien kameren bouwen aan de Springweg voor den toesiender van de voirss. armen. Uit de opbrengst van het vermogen van de domproost zou de broederschap van het weeshuis jaarlijks fl. 25,- en twintig zakken turf doen uitreiken aan de ongehuwde arme lieden die in de kameren worden onderhouden. Wat er dan nog aan geld en middelen overbleef zou ten profijte van de weeskinderen ingezet worden.
De Mieropskameren zijn uniek, want ze zijn groter dan andere armenwoningen: ze hebben meer dan een kamer en een tweede verdieping. Ze hebben een wat ongelijkvormige voorgevel die nog sporen van de vroegere kloosterbestemming laat zien.
De achterkant van de Mieropskameren grenst aan het binnenterrein van het weeshuis. Hier liggen zuilen waarvan men zou kunnen vermoeden dat ze iets te maken hebben met het Regulierenklooster. De zuilen komen uit een Rotterdamse kerk en waren aanvankelijk bedoeld om de Dom op te knappen.