Henna en Holland

afscheid nemen is telkens een beetje sterven....

Henna en Holland

verhalen van Marjoke

Alle rechten voorbehouden

Henna en Holland

Na lang aarzelen heb ik besloten deze brief aan jou te schrijven. Het is nacht nu. De straten zijn leeg. Voor mijn raam rukt de wind aan de laatste bladeren van de takken van de kersenboom. Ik herinner me hoe je genoot van zijn overdadige bloesem, toen ik je voor het eerst ontmoette, op die vroege zomerdag in mei. Trots was ik toen, en blij dat ik je welkom kon heten in mijn geborgen omgeving. Jij, die zoveel ontberingen achter de rug had. Afscheid nemen van je dierbaren. Een lange en barre vlucht door de bergen. Kou, uitputting en honger. Je vroeg asiel aan in ons land en mocht blijven, voorlopig. Een dak boven je hoofd, een warm bed, een plek om uit te rusten.
Toen ik je ontmoette was de honger uit je ogen verdwenen. Maar de kou leek zich in je genesteld te hebben en deed je soms, zomaar, rillen. Of was het de angst die als een schaduw om je heen hing, angst om de onzekerheid?

We spraken over andere dingen. Vrouwendingen, constateerden we lachend.
Je leerde me hoe we, met een hennabad van poeder, olijfolie en ei, onze haren konden doen glanzen. Ik borstelde met lange slagen je zwarte krullen. Met snelle bewegingen van je handen en een stukje draad toverde jij de huid van mijn wangen zo zacht als fluweel. We verfden onze wenkbrauwen en wimpers en waren ijdel, overtuigd van ons mooi zijn. En van je hoofddoek maakten we een prachtige omslagsjaal.
Zo sloten we de wereld buiten.
Je leerde me hoe basmatirijst te bereiden. Dolma en sambosa uit de oven. Hoe aardappelschijfjes het aanbakken van de koekenpan kunnen voorkomen. En hoe thee met kardamom kan smaken. Echte thee.
Ik leerde je koffie drinken en hutspot maken en nam je mee naar ons polderland, ons molenland. Ik toonde je de zee, de randstad, de groene heuvels in het zuiden. Onze kerken, bloemenvelden en de typisch Hollandse luchten. En jij schilderde terug met woorden en ik kreeg een beeld van het land dat jij noodgedwongen moest verlaten. Van zijn uitgestrektheid, zijn kleur van zand en leem. Van bergen, steden, dorpen. Van sappige vruchten, brandende zon, de mannen en de vrouwen, de Islam, het leven van alledag.
Zo kwamen onze werelden langzaam dichter bij elkaar. We passeerden moeiteloos grensposten, taalbarrières, geloofsovertuigingen, cultuurverschillen. We schepten een eigen taal en lieten onze ziel spreken door een oogopslag, een handgebaar. We werden zussen, tweelingzielen, en ik ging van je houden.

Je asielaanvraag werd afgewezen. De ambtelijke brief maakte een eind aan al je verwachtingen, je toekomstdromen. Er werd bezwaar aangetekend, maar dat bracht geen soelaas. Buiten was het zomer. We waren verbijsterd, woedend, radeloos. De warmte maakte de dagen lang en loom.
Onwerkelijk.
Jij moest meewerken aan vrijwillige terugkeer om je plek in het opvanghuis te behouden. Jij vroeg aan mij wat te doen.
Een onwerkelijke vraag.

Enige tijd later besloot je het asielzoekerscentrum te verlaten. Ik zie je nog, je reistas op je rug, over het lange pad aan komen lopen. De herfst kleurde inmiddels de bomen en de aarde roestig geel. Je schopte tegen de bladeren, als een stil protest.

Illegaal betekent onwettig, in strijd met de voorschriften. Maar ook onveilig, onzeker, rusteloos. Ik bood je de bescherming van mijn huis. En je trok letterlijk de muren om je heen. Met de kachel hoog, de gordijnen gesloten, vloeiden dagen en nachten geruisloos in elkaar. Ik kwam en ging, mijn dagelijkse tred, terwijl jouw wereld steeds kleiner werd.
Toen kwam de dag dat ik je niet meer aantrof. De huiskamer was koud en zielloos, de keuken zonder etenslucht, je bed afgehaald, de ramen en gordijnen wijdopen.

Wekenlang zocht ik je, in stad en steeg. Meende je te zien op de zaterdagse markt, in de tram, aan de andere kant van de weg, terwijl ik nog moest oversteken. Buiten adem tikte ik dan op een schouder, staarde in het gezicht van een onbekende. Je was weg en bleef weg. Thuis zocht ik naar sporen, naar een vergeten kledingstuk, een halflege tube tandpasta, je handschrift op papier. Niets, maar dan ook helemaal niets, heb ik ooit aangetroffen.

Het nieuwe jaar bracht een koude winter, maar ook mildheid. Ik kon aan je denken zonder teleurstelling of droefenis. Koesterde de herinneringen aan onze gesprekken. Geleidelijk viel alles op zijn plek. Jij hebt mijn wereld uitvergroot. Niet letterlijk, nee. Ik ben en word geen reiziger. Maar ik hoef niet over de aardbol te trekken om andere culturen te ontmoeten. Nederland is een multiculturele smeltkroes. En het goede van jouw cultuur liet jij in mij achter. Ik ben niet meer bang voor vreemden, eerder nieuwsgierig. De taal niet kunnen spreken dwingt tot beter luisteren, beter kijken, oogcontact. Toen een landgenote van je stierf nam je mij mee om haar, samen met andere vrouwen, te verzorgen. Met liefde en respect wasten en wikkelden wij haar lichaam in witte doek zodat ze kon beginnen aan haar laatste reis. Je leerde mij de dood te aanvaarden. Door geen eerbiedige afstand te houden maar hem te accepteren als een natuurlijk verlengstuk van het leven.

Zoals ik al schreef, het is herfstweer buiten. En alweer een jaar geleden, vier seizoenen rond, dat je wegging. Ik mocht niets meer van je vernemen.
Partir, c’est mourir un peu. Wij hebben geen afscheid genomen. Nu weet ik dat je dat bewust niet hebt gedaan. Vriendschap blijft immers, voor eeuwig. Wij zijn met elkaar verbonden. Ergens in het heelal, onzichtbaar, loopt een draad van jou naar mij. Wij delen dezelfde horizon met zijn maan, zon en sterren. En dezelfde aartsengel waakt over ons.

Nu onderteken ik deze brief met al mijn liefde, vouw hem voorzichtig in drieën, schuif hem in een envelop van geschept papier. Je adres weet ik niet, maar ik zal jouw naam met de mooiste letters schrijven. Dan trek in mijn jas aan en loop naar de brievenbus op de hoek, waar ik hem zorgvuldig zal posten.
Zo wil ik je laten weten dat de band tussen jou en mij alleen nog maar sterker is geworden.
Ik ben ervan overtuigd dat deze brief je bereikt.

Alle rechten voorbehouden