Ik was een kind van drie, vier jaar en ik had van mijn grootmoeder een Mariabeeld gekregen en ik was blijkbaar heel erg ontvankelijk voor religieuze symboliek en devotie. En ik nam dat groot, vrij groot plasteren beeld mee naar mijn kamer en zette het naast mijn bed om te slapen en dan ’s morgens nam ik het mee naar beneden en ik deed dat eens toen we met de familie bijeen waren. En ik kwam dus beneden met dat beeld en de ganse familie was daar verzameld en ik merkte dat men daar mee moest lachen, dat men mij uitlachte, en ik vermoed dat dat het einde geweest is van mijn van mijn katholiek zijn het merken van het verschil tussen.
Mijn grootmoeder was echt gelovig en had een diepe devotie voor Maria, maar terzelvertijd werd daar in onze familie wat meewarig, wat lacherig over gedaan. En die dubbele houding heb ik toen ik klein was niet goed kunnen plaatsen en heeft gemaakt dat ik mij dus afkeerde van mijn, van het katholieke geloof uit mijn kindertijd. En ergens is dat jammer, dat die diepe religiositeit, die plechtige religiositeit van dat jonge kind niet de waardering gekregen heeft die het toen verdiende.
Transcriptie: Annemieke Dannenberg