Vooral gisteren was het verschrikkelijk. Bliksem en donder volgden elkaar in razend tempo op. Wolkbreuken waren het! Paden werden rivieren, rivieren werden kolkende stromen die het vaak onmogelijk maakten de weg te vervolgen. Vooral in bochten en in laagten spoelden water en slib over de paden en was het hachelijk om door te lopen. Leem spoelde van de velden en maakte van de paden spiegelgladde moddervlakten. De kranten berichtten van noodsituaties met neerslaghoeveelheden van 150l/m2 in 3 uur. Nota bene, 150 liter op een vierkante meter in 3 uur tijd! Vele kilometers heb ik moeten omlopen vanwege die kolkende watermassa’s. In Sangüesa had ik uit voorzorg een extra grote paraplu gekocht.
Ik liep het stadje uit en volgde de flechas amarillas, richting Izco. Of het nu de duisternis was of dat ik door de regen niet goed oplette, maar na een poosje zag ik geen flechas meer. Wel de rood-witte tekens van een GR-route. Dat had me wel meer verbaasd dat er in Spanje ook GR-routes waren. Dus ben ik maar de rood-witte tekens gaan volgen. Bij een splitsing stonden zowel linksaf als rechtdoor van die tekens. Oh, jee, dat klopt niet, dacht ik. Het regende ook veel te hard om mijn gids tevoorschijn te halen, ik keek om mij heen en zag een man die bezig was een dikke laag slib van zijn oprit weg te scheppen. Deze man wist vast wel de goede richting. De meeste Spanjaarden weten hoe en waar de pelgrimsroutes lopen. “Dit is niet de juiste route”, vertelde hij mij, “je moet terug, kom maar even binnen dan laat ik je op de kaart zien hoe je moet lopen en waar je nu bent. Buiten regent het veel te hard, dan wordt de kaart nat”.
In zijn kleine huisje spreidde hij de kaart uit op tafel en liet mij zien hoe ik moest lopen. Mijn Spaans is niet zò goed dat ik alles tot op het laatste woord kon volgen, maar ik dacht dat ik de essentie van zijn betoog begreep. Bij het afscheid leegde hij een kistje met druiven in een plastic zak en gaf die aan mij, wel 2 kilo. “Voor onderweg en Buen Camino”, zei hij. Aan het begin van de weg (dus terug) zou een hotel zijn en (meende ik te begrijpen), daar moest ik linksaf. Het hotel was er en ik ging er linksaf.
Langs de asfaltweg stond een groot bord met de tekst “Camino de Santiago” dus dat leek de goede richting. Maar geen flecha’s of andere camino-kenmerken. Kilometer na kilometer in de stromende regen die ik kon weerstaan dankzij mijn nieuwe paraplu. Regelmatig stonden er Camino-de-Santiago-borden in de berm, van die grote, eigenlijk borden voor automobilisten. Ik begon mij wel een beetje zorgen te maken, ik hield mij ook niet aan de Camino-regel die zegt: “vijfhonderd meter geen tekens? dan loop je verkeerd”. Daar in het veld ontdekte ik een bord met de tekst Benvenido a Javier. Misschien werd bedoeld de provincie Javier, dacht ik nog, Even verderop, bij een rotonde zag ik de burcht Javier en haar gebouwen. Dit kon niet waar zijn!! Ik ben helemaal verkeerd gelopen; in bijna tegenovergestelde richting! Ik stak (in de nog altijd stromende regen) de rotonde over en liep links op een kerkgebouw af; ik was helemaal uit het veld geslagen en voelde boosheid op komen: hoe kon je zo stom zijn!
Ik liep op de trappen af van de kerk en zag daar een man met een grote blauwe paraplu met daarop de gele camino-pijl (dacht ik). Ik er op af; dichterbij gekomen zag ik dat het helemaal geen gele pijl was. “Señor”, schreeuwde ik, bang als ik was dat ik hem uit het oog zou verliezen. Hij was op dat moment mijn enige baken. De man bleef bovenaan de kerk trap staan en ik rende met rugzak en al op hem af. Hijgend vertelde ik hem dat ik helemaal verkeerd was gelopen en vroeg hem wat ik het beste kon doen om in Izco te geraken. “Dan moet je terug naar Sangüesa”, antwoordde hij. “Zou u me willen meenemen”? vroeg ik hopeloos. Teruglopen betekende op zijn minst dat ik 14 km vergeefs had gelopen die dag. “Geef me 10 minuten”’ sprak hij na enige aarzeling, “ik wil eerst de kerk bezoeken; mijn auto staat ver weg op een parkeerplaats”. Oh, wat mazzel ik, dacht ik. Na een klein kwartier kwam hij de kerk uit en liepen we naar zijn auto; ondertussen belde hij enige keren, vast om een afspraak te verzetten. We reden richting Sangüesa. Voor we wegreden gaf hij me een grote zak met allerlei soorten noten. Voor Sangüesa sloeg hij rechtsaf en zei, “ik breng je wel naar Liédena, want ik kan je niet laten lopen in dit beestenweer”. Dit herhaalde zich vlak voor Lumbier, om mij uiteindelijk voor de herberg in Izco af te zetten.
Het was nog net geen 12 uur toen ik in de herberg aankwam. Een vrouw was aan het stofzuigen, ze keek een beetje verstoord op en zei me dat ik nog moest wachten omdat ze nog niet klaar was met schoonmaken van de herberg. Er stonden enige apparaten met frisdrank en versnaperingen, dus ik redde me wel even; ik vond het al lang best. Na een half uur was ze klaar en wees ze mij een bed aan. 12 uur, dacht ik, wat moest ik hier nu al die tijd doen? Ik kon best nog verder lopen naar Monreal. Zo gedacht zo gedaan! De mevrouw legde uit hoe ik moest lopen: parallel aan de snelweg en todo derecho. Onderweg kwam er een auto naast me rijden. De chauffeur stak zijn arm uit het raampje met in zijn hand een voorwerp: mijn dagboekje! Had ik laten liggen in de herberg van Izco. Santiago was mij goed gezind die dag, dacht ik. Bij een rotonde moest ik kiezen: rechtdoor, rechtsaf of linksaf. Monreal stond niet aangegeven, alleen Pamplona. Regen, nog steeds regen, geen verkeer, of toch, daar kwam een auto! Ik gaf een stopteken en warempel, de auto stopte. De auto was vol, een lift kon ik dus wel vergeten. “Direchion Monreal?”, vroeg ik. Ik kreeg na enige aarzeling en overleg onder de inzittenden twee opties: rechtdoor of rechtsaf. De jonge vrouw achterin was het stelligst: rechtdoor. Ik besloot haar advies op te volgen en in de stromende regen vervolgde ik mijn weg: rechtdoor. Het asfaltweggetje eindigde na een kilometer of wat en ging over in een berm zonder tekenen dat daar ooit iemand had gelopen. Fout dus en terug naar diezelfde rotonde. Nog steeds regen! Bij de rotonde stond ik besluiteloos om mij heen te kijken. Wat nu? Daar kwam een auto! Warempel, het was diezelfde auto! Hij stopte en de bestuurder vroeg mij of het niet lukte. Ik vertelde hem wat mij was overkomen, (de jonge vrouw zat er niet meer in). De bestuurder, een Engelsman, stapte uit en tilde mijn rugzak in de auto. “Wij brengen je wel naar Monreal” waren zijn verlossende woorden.
In de herberg van Monreal vond ik gauw een plaats: het was er niet druk. De regen wilde maar niet ophouden, hoeveel regen zou er nog vallen? Ik wilde morgen eigenlijk naar Pamplona. Ik was het helemaal zat! Maar hoe kwam ik daar? Het autobussen-netwerk in Spanje is voortreffelijk, dat wel, maar slechts één bus per dag. In de mercado van Monreal, tevens de plaatselijke bar, vroeg ik aan de barman wanneer de bus naar Pamplona vertrok de volgende dag. “Die gaat pas ’s avonds”, antwoordde hij. Oh, nee hè? Ik liet mijn teleurstelling merken. Een van de twee jonge vrouwen die naast me stond aan de bar, zei: “Mijn man gaat morgenvroeg naar Pamplona. Je kunt wel met hem meerijden”, alles in vloeiend Engels. “Dan moet je morgenvroeg om half acht voor de kerk staan, daar pikt hij je op. Hij heet Tom”.
Terug in de herberg zag ik enkele Spanjaarden die gemoedelijk zaten te eten. Zij boden mij ham aan van een Cerdo negro, een stuk rode worst en een stuk van een appel. Wat een mazzel had ik toch die dag! De volgende morgen stond ik veel te vroeg voor de kerk, bang om mijn vervoer te missen. Het was nog donker en het regende nog steeds, gelukkig had ik mijn paraplu nog. Even na half acht verscheen een auto die voor mij stopte. Dat was Tom, een hartelijke Engelsman, die op weg ging naar een voorstad van Pamplona naar een markt waar vrijwilligers spullen verkochten voor goede doelen. (Crowdfunding).
Tom zette mij af op een grote parkeerplaats, gaf mij enkele aanwijzingen om Pamplona te bereiken. Daar stond ik, in het donker op een plek in het midden van niets. Ik liep in de aangegeven richting en plotseling herkende ik waar ik was: Cizur Minor, een voorstadje van Pamplona, waar ik in 2004 in de herberg had geslapen. Nu was het gemakkelijk om naar Pamplona te lopen. Wel gek: ik kom horden pelgrims tegen, op weg naar Santiago; ik loop juist in omgekeerde richting. Wat zijn het er veel!
Die avond in de herberg van Pamplona overdacht ik de laatste 2 dagen en besefte ik dat het bijzondere dagen waren: alle tegenslagen werden opgelost, ik kreeg veel hulp van vreemden: de man die mijn dagboekje bracht, de man met de blauwe paraplu, de auto die ik twee keer trof op verschillende tijden maar op dezelfde plaats, de twee vrouwen aan de bar! Het eten van de Spanjaarden.
Waren het louter toevalligheden? Was het gewoon geluk? Een combinatie van beide?
Of was het toch Jacobus, die mij te hulp schoot...?
Levend object
Om de persoonlijke verhalen nog dichterbij te brengen krijg je in de tentoonstelling Ik geef om jou! de mogelijkheid om op zaal in gesprek te gaan met ‘levende objecten’. Kom vanaf 13 september naar Museum Catharijneconvent in Utrecht en mogelijk ontmoet je Klaas of een van de andere ervaringsdeskundigen.
Maak hier kennis met de andere levende objecten.