De zeven barmhartigheden
Bij gebrek aan sociale voorzieningen waren deze en andere behoeftigen afhankelijk van de steun van de kerken en haar gelovigen. Christenen beoefenen omwille van Christus de zeven barmhartigheden.
Jezus roept op tot barmhartigheid jegens de naaste in nood. Wie de naaste helpt, helpt Jezus zelf. "Ik verzeker jullie: alles wat jullie gedaan hebben voor een van de onaanzienlijksten van mijn broeders of zusters, dat hebben jullie voor mij gedaan.” (Matteüs 25, 40). “Want ik had honger en jullie gaven mij te eten, ik had dorst en jullie gaven mij te drinken. Ik was een vreemdeling, en jullie namen mij op, ik was naakt, en jullie kleedden mij. Ik was ziek en jullie bezochten mij, ik zat gevangen en jullie kwamen naar mij toe” ((Matteüs 25, 35-36). De zes barmhartigheden werden er zeven door de aanvulling met ‘de doden begraven’ in 1207 tijdens de grote pestepidemie.
De schilder en het Amsterdamse Maagdenhuis
Carel Frans Philippeau (Amsterdam 1825–Princenhage 1897) schilderde historische voorstellingen, figuurstukken en taferelen uit het Italiaanse volksleven. Na de Amsterdamse en Antwerpse kunstacademie verbleef hij tussen 1845 en 1855 in Rome, Florence en Venetië. Hij werkte daarna in Amsterdam en werd er lid van Arti. Hij was leraar van onder andere Willem Witsen. Het schilderij Christus en de behoeftigen kwam tot stand aan het einde van zijn werkzame periode. Het Maagdenhuis beschikte over meerdere schilderijen van Philippeau.
Geschiedenis van het Maagdenhuis
Verbleven rond 1570 de Amsterdamse weesmeisjes in diverse onderkomens, in 1628 werd de opvang geconcentreerd in een groot pand aan het Spui. In die jaren werd Amsterdam overspoeld door immigranten en groeide het aantal onverzorgde wezen. De gereformeerden kwamen aan de macht, de verzorging van deze wezen bleef in katholieke handen. Met als gevolg dat het katholieke volksdeel opdraaide voor alle kosten. Particulieren stalden vaak hun religieuze kunstschatten in het meisjeshuis aan het Spui.
Door de verbouwing in 1780 ontstond een indrukwekkend gebouw. Rond 1800 verbleven er 400 weesmeisje en 14 inwonende vrouwen. De regenten beheerden de diverse bezittingen, de regentessen waren verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken. Door het hoge sterftecijfer kreeg dit meisjesweeshuis een slechte naam. Het aantal wezen daalde en het huis werd in 1952 gesloten. Het Antwerpse altaar verhuisde naar het Catharijneconvent.
‘Het Maagdenhuis’ haalde het nieuws door een langdurige bezetting door studenten van de Universiteit van Amsterdam.