Op deze koperen armenpenning uit 1677 (6 cm. in doorsnee) staan aan de rechterkant mensen in de rij voor de armenbroodtafel, de vrouw aan de linkerkant heeft na het tonen (inleveren?) van de penning haar deel ontvangen. Moeten de spelende hondjes op de voorgrond het schrijnend geheel wat 'opleuken'?
Armenloodjes: grote aantallen in veel variaties.
Armenpenningen komen in grote hoeveelheden en in veel variaties boven aarde, o.a. door de metaaldetectors van amateurverzamelaars. De loden penningen, gegoten in mallen van gips, komen frequenter voor dan de in koper geslagen penningen. Naast de penningen kende men ook de bedelingsbriefjes. Zowel de kerkelijke instellingen als de lokale overheden ondersteunden de allerarmsten door het verschaffen van onderdak en door het uitdelen van voedsel (brood, pap), kleding en brandstof (turf). In vele vormen (rond, vierkant en ruitvormig) met beeld- en woordinscriptie werd getoond wat er door wie werd verstrekt. Om in aanmerking te komen voor hulp moest men wel aan bepaalde voorwaarden voldoen: men moest zich op zijn minst 'christelijk' gedragen. Veel kerkelijke instanties deelden de penningen uit na het bijwonen van de kerkdienst. De arme werd ook na de bedeling streng gecontroleerd.
Vijfhonderd jaar armoedebestrijding - in vogelvlucht .
In de Middeleeuwen kende men uit religieus plichtsbesef een vaag solidariteitsgevoel (met als beloning een 'hemelrente') en zorgde de parochie en het klooster voor een zwak 'zorgstelsel'.
In de Gouden Eeuw werd geld beschikbaar gesteld door de vele kerkelijke instellingen (na de reformatie was de Rooms-Katholieke Kerk niet meer de enige speler) en als men niet 'van de kerk' was werden de allerarmsten door de stadsbesturen ondersteund. Die noodzaak groeide toen veel arme plattelandsbewoners naar de overvolle steden trokken. De lokale overheid wilde sociale onrust voorkomen. Men bood de allerarmsten onderdak met drie maaltijden per dag en ondersteunde de behoeftigen in hun levensonderhoud met brood, aardappelen en turf. Getuige de vele collectebussen was er sprake van een breed gedragen filantropie. (zie ook: Collectebus / Offerblok - 1750 )
Tijdens de economische crisis in de achttiende eeuw ( 1770 - 1820 ) groeide het aantal behoeftigen van een derde naar de helft van de bevolking. De plaatselijke overheden moesten hoe langer hoe meer de charitatieve ondersteuning overnemen van de kerkelijke instellingen. Deze instellingen gaven de beinvloeding van de armen niet graag uit handen.
De uit de middeleeuwse gilden voortvloeiende gildefondsen boden vaak steun aan hun leden, zij kenden zelfs bepaalde vormen van onderlinge verzekeringen. (Deze werden later over genomen door de vakbondenverzekeringen en mondden nog later uit in een nationaal ziekenfondsbesluit.)
Werd aanvankelijk door de vele tekorten de bevolking hoe langer hoe kritischer over de ondersteuning van de armen ( 'Arm? Eigen schuld, dikke bult!'), langzaam maar zeker groeide de overtuiging dat dat door een sociale wetgeving voor iedereen een bestaansminimum mogelijk moet zijn. Is de bevolking bereid om voor dat sociale vangnet belasting te betalen, bij schaarste komt die bereidheid in gevaar.
We kenden tijden van grote bloei, we beleven nu een tijd van krapte. Het appèl op institutionele en particuliere filantropie klinkt luider nu de centrale overheden minder geld ter beschikking stellen voor de toegezegde 'toereikende ondersteuning' van de behoeftigen.
Vermogensfondsen
Goededoelenorganisaties professionaliseren zich (transparantie kan kritiek en scepsis temperen), men kan zich laten adviseren door een filantropie professor...
Wat de plaatselijke overheden, de kerkelijke instanties en de particuliere filantropen ook doen, er vallen altijd 'gaten' in het ondersteunen van de armen onder ons. Deze hiaten zijn soms op de vullen door een beroep te doen op de vele vermogensfondsen, fondsen die hun bedding vaak vinden in instellingen uit de voorafgaande eeuwen. Onderstaande opsomming beperkt zich tot 'het Utrechtse', zonder volledig te willen zijn.
- Het Broederschap van het Evert Zoudenbalch Huis richt zich op de ondersteuning van 'in nood verkerende jeugd'.
- De Johan van Drongelenstichting (gelieerd aan de Duitse Orde) stelt gelden ter beschikking voor noden in de gezondheidszorg.
- De ORKA (= Rooms-Katholieke Aalmoezenierskamer), een fonds dat hulp verleent aan mensen die tussen wal en schip belanden.
- Het Dashortfonds, verbonden aan de Broederschap van het St. Eloyen Gasthuis, ondersteunt de behoeftigen onder de inwoners van Utrecht.
Diverse fondsen werken samen in NU (Stichting Noodhulp Utrecht).
Armoedebestrijding? Ja, gezondheids- en andere problemen zijn vaak te relateren aan een tekort aan de basale benodigdheden (de hulp is niet toereikend!) en aan een sociaal isolement. Deze charitatieve vermogensfondsen stellen geld ter beschikking voor armen en behoeftigen op basis van inkomsten uit eigen vermogen, over vele eeuwen opgebouwd. Onze geschiedenis bestaat niet alleen uit oude stenen.
N.B.: en naast de vele voedselbanken, opvang- en noodhulpcentra, blijken initiatieven als 'Broodnodig' noodzakelijk. Pater Poels hangt 's nachts tasjes met brood aan de deur
van schuwe armen, tot hij erbij neervalt.